In mijn haast val ik. Natte aarde plakt aan mijn handen. Ik sta op. Achter mij klinkt het gekraak van bladeren op de grond. Voetstappen, zacht maar aanwezig. Ik zie geen hand voor ogen. Wankelend zigzag ik door het bos. Nadenken kan ik niet. Op gevoel ren ik zo hard als ik rennen kan, tot een grote tak mij abrupt tot stilstand brengt. Een brandend gevoel op mijn voorhoofd. Druppeltjes op mijn wang. Warme druppeltjes. Bloed. Mijn bloed. Gejaagd kijk ik om me heen, klim overeind en ren verder. De voetstappen komen dichterbij. Ik voel me misselijk worden. Nog een stap. Nog een stap. Mijn hart bonst als een bezetene. Dan draai ik me om. Verward. Verblind. Doodsbang. Klaar om het gevecht aan te gaan.
‘Wat wil je!’ roep ik met onvaste stem.
Ik kijk om me heen, alert op elke beweging.
‘Kom dan! Lafaard!’
De schaduw komt achter een boom vandaan. Ik houd mijn adem in. Wankel achteruit. Ik knijp mijn ogen samen, in een poging iets te zien. Als aan de grond genageld blijf ik staan. Een klein meisje kijkt me aan.
‘Ik ben verdwaald,’ fluistert ze.
Ontzet kijk ik in haar bange ogen. Minutenlang kijk ik haar aan.
‘Ik ook…’ fluister ik uiteindelijk. ‘Ik ook.’