Ik zat er een kleine twee uur. De mist had zich teruggetrokken, maar donkere wolken verzamelden zich dreigend boven mijn hoofd. Stilzwijgend had ik toegekeken hoe ze samenkwamen, tot ze als kleine en vervolgens heel wat grotere druppels ter aarde stortten. Koud was hun aanraking, die al snel aan mij voorbijging. Het was niet alles wat mij ontging, want hele schijnwerkelijkheden drongen zich aan me op. De filmmannetjes waren druk in de weer. Ik grinnikte. Filmmannetjes. Zij creëerden mijn dromen, verklaarde mijn moeder toen ik klein was. Fijne én boze dromen. De nadruk lag op de boze dromen en het werkte. De enge dromen werden ietsje minder eng. Och, wat waren ze nu druk bezig. Op klaarlichte dag! En wat creëerden ze magnifieke illusies… Maar je zag ze nooit, die mannetjes. Toch jammer.
Jij zat al een minuut of tien naast me. Ik had je niet gezien. Ik had niets gevoeld, niets geroken. De aanraking van jouw aanwezigheid; de kiezelsteentjes die verrolden, elke keer dat jij de punten van je laarzen en dan weer de hakken liet aarden… De nerveus friemelende vingers die over jouw versleten jeans dansten… Het was compleet aan mij voorbijgegaan. Herinneringen dreven boven, toekomstplannen ontsproten, maar de beelden waren warrig en doordrenkt van een zwarte, plakkerige materie die mijn visioenen van liefde en hoop onomkeerbaar bevlekten. De vormen vervlogen, trokken zich aangedaan terug. Toeschouwer was ik, aanwezig in de vormloze bel die mij ongemerkt omringde.
Toen ik opkeek glimlachte je. Dat was alles. Beiden verzonken in een stille duisternis. Mijn geluidloze nacht was het resultaat van hersenspinsels die genadeloos uiteenvielen, als een puzzel die door de ooit fanatieke puzzelaar niet langer gekoesterd wordt. Respectloos verbannen. Van tafel geveegd. De kleurrijke vormen, de zorgvuldig samengevoegde fragmenten, opnieuw gebroken. Beschadigd. Pijnlijk onvolledig.
Mijn gedachten trokken zich terug, alsof zelfs zij in dat hoofd van mij niet langer vertoeven konden. Misbaksels.
“Het spijt me,” zei je. “Ik heb geen behoefte aan een gesprek.”
“Verontschuldig je niet,” antwoordde ik, matter dan mijn bedoeling was.
Grote ogen keken me onderzoekend aan. Je haar, zichtbaar verwaarloosd, hing bijeengebonden in een staart over je rechterschouder. Mijn blik viel op de gekleurde wollen sjaal die je droeg. Zo vrolijk. Kinderlijk bijna. Onaangetast door alledaagse grijstinten.
“Ik wil ook niet praten,” zei ik, na minuten van stilte. Het klonk me stompzinnig in de oren. Gelukkig knikte je alleen, alsof je begreep wat ik niet zei. Ik had het willen zeggen, maar het paste niet in de paar weinig betekenisvolle woorden die ik uitspugen kon.
Vele minuten kropen voorbij. Ik zag hoe ze ons passeerden…………………Tik……………….Tik………………….Tik.
Je stond op en wandelde van me weg. De minuten nam je mee, evenals je sjaal. Mijn blik volgde het paars en oranje en roze en blauw, in een wanhopige poging uit de duisternis te herrijzen. Ik haastte me achter je aan.
“Het enige wat ik tegen je zei kwam er onbeholpen uit,” zei ik terwijl ik dichterbij kwam. “Het spijt me.”
“Nee.”
“Nee?” Ik fronste mijn wenkbrauwen.
Je schudde je hoofd en friemelde aan de kleuren om je nek. “Het was lang niet het enige wat je zei.”
Een knipoog.
Je draaide je om en richtte je opnieuw tot het graf. De sjaal nam je in je handen. Je streelde ‘m even en knikte toen. Ik keek onbewogen toe. Paars, oranje, roze en blauw op het graf. Nog een knikje.
Toen ik opkeek glimlachte je. Dat was alles. Beiden verzonken in een stille duisternis. Je keek me aan en koos voor een derde knikje. Waterige ogen. Ik knikte terug en draaide me langzaam om. Links ging ik, jij rechts. Terug de grauwgrijze wereld in, waar duistere aspecten onze werkelijkheid bekladden. Zwart, inktzwart. Maar soms… een streepje kleur.
Het werk op de foto die bij dit verhaal hoort, is niet door mij vervaardigd. Het is het werk van een vriendelijke en talentvolle kunstenares die ik ontmoette op Piazza Navona in Rome. Haar naam is mij helaas onbekend.