‘Waarom is uw vloer zo zacht? Is de vloer gemaakt van schaap?’
‘Het is vloerbedekking, daarmee bedek je de vloer. Zo is het een stuk aangenamer.’
‘Vloerbedekking…’
Ik ging op de grond zitten en legde mijn handen op de zachte ondergrond. ‘Het is heel zacht.’
‘Heb je honger?’ vroeg de dame. ‘Er is genoeg eten in de keuken.’
Ze verwijderde wat denkbeeldige pluisjes van haar jurk.
‘De hulp is net naar de winkel geweest en heeft vele heerlijke dingen gekocht. Ik weet zeker dat je het erg lekker zult vinden,’ ging ze verder.
Ik weet niet zeker hoe ik dit kan uitleggen, maar op dit moment voelde ik me compleet verloren. Ik wist niet wat een ‘keuken’, ‘winkel’ of ‘hulp’ was, en waarom deze ‘hulp’ naar een ‘winkel’ werd gestuurd om eten te halen. Ik voelde me plots misselijk.
‘Wat is een winkel? En waarom moet u betalen voor eten? Er is eten, daar, in de natuur!’
Met grote ogen keek ze me aan.
‘Misschien is dat zo waar jij leeft, gekke man. Hier kopen wij eten in de winkel. Winkels zijn plaatsen waar de moderne mens zijn eten haalt. Je betaalt daarvoor en dan mag je het meenemen.’
‘Maar er is eten, overal om ons heen! Er is altijd genoeg te eten en daar hoeven we helemaal niet voor te betalen. De natuur zorgt goed voor de mens, ziet u dat dan niet?’
‘Misschien is er overal om ons heen eten, maar dan kun je alleen planten eten. En die planten kunnen nog giftig zijn ook.’
‘Wij leerden al jong over planten en bloemen, over de natuur en haar rijkdom. Er is heel veel te eten, want de natuur geeft ons alles wat wij nodig hebben. Wij hadden geen winkels en niets om mee te betalen. Dat hadden we ook helemaal niet nodig.’
‘Maar jullie hadden vast geen taart, chips, koekjes en andere heerlijkheden?’
Ik haalde mijn schouders op, niet wetende wat ik moest zeggen. Toen besloot ik de dame nog een vraag te stellen.
‘Wat is de hulp waarover u spreekt?’
‘Een hulp is iemand die helpt in het huishouden. We moeten het huis namelijk schoonmaken, zodat het netjes is. De hulp doet dat en gaat ook naar de winkel voor boodschappen. Ik betaal de hulp en zij doet dergelijke dingen voor mij. Zo hoef ik dat zelf niet allemaal te doen.’
‘Mag u dan niet naar de winkel?’ drong ik aan.
‘Jawel, maar ik wil daar niet naartoe. Het is helemaal niet leuk om boodschappen te doen.’
‘Maar u heeft het vol lof over die plekken. Die winkels…’
‘Het is handig dat ze er zijn, dat is zeker zo. We kunnen niet zonder winkels, begrijp je?’
Ik schudde mijn hoofd.
‘Maar waarom heeft u dan een huis, als u het zo erg vindt om dat schoon te houden? En waarom moet het schoon zijn? U zit hier warm en veilig, wat wilt u nog meer?’
De dame grinnikte.
‘Dat is het lot van de moderne mens, kleine man. We zijn rijk, maar die rijkdom brengt ook verantwoordelijkheden en verplichtingen met zich mee.’
‘Bent u gelukkig?’
‘Pardon?’
‘Bent u gelukkig? Blij? Tevreden?’
Ze gaf geen antwoord.
‘De mens die gelukkig is is rijk,’ zei ik. ‘ Andere mensen zijn arm, wat zij ook bezitten.’
‘Wellicht…’
Peinzend staarde ze voor zich uit, waarna ze me opnieuw aankeek en knikte.
‘Weet je wat het is, jongeman? Als je over heel veel kunt beschikken en vrijwel alles mogelijk lijkt, leg je de lat ook steeds hoger.’
‘De lat?’
Er ontsnapte een diepe zucht tussen haar lippen door.
‘Dan wil je ook steeds meer, bedoel ik.’
‘Waarom?’
‘Omdat het kan.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Dat is ook de natuur van de mens. We willen groeien, en we streven altijd naar meer en naar beter. Dat noemt men ontwikkeling. Daar heb jij toch ook weleens van gehoord?’
Ik knikte. ‘Maar dat gaat toch helemaal niet over spullen? Wij hadden niets en wij kenden ook geluk. Geluk is toch niet iets dat we ergens kunnen halen? Het is toch iets dat we ervaren, in onszelf?’
De vrouw keek me aan alsof ze water zag branden. We zwegen allebei, lange tijd.
‘Wat is televisie?’ vroeg ik nogmaals, wijzend naar het zwarte ding dat nogal opviel.
‘Hoe leg ik dat nu weer uit?’ mompelde ze, bijna wanhopig.
‘Kunt u er iets mee doen, of is het een soort kunst? Staat het er omdat u het mooi vindt?’
‘Nee, ik vind het afschuwelijk. Doe je echter dit, dan is het opeens heel anders…’
Ze pakte een klein rechthoekig object en drukte erop. Er kwam plots licht uit het zwarte kunstwerk. En geluid! Ongelovig keek ik ernaar. De beelden raasden aan mij voorbij. Ik zag mensen en dieren, bomen… En ik hoorde stemmen!
‘Hallo,’ zei ik.
De dame die mij nu vanuit het zwarte kunstwerk aankeek zei niets. Ze keek naar een man, die plotseling achter haar opdook.
‘Hoort ze me niet?’ vroeg ik?
De man liep op de dame af. In zijn hand zag ik een scherp wapen. Vol afgrijzen sprong ik op. Mijn hart bonsde als een bezetene in mijn keel.
‘Wapen! Wapen!’