Een herinnering
Maandag was het, als ik het me goed herinner. Het was een regenachtige morgen waarop ik mijn huis verliet en wederom bij Samuel op bezoek ging. Hij was niet alleen mijn beste vriend, maar tevens een begaafd muzikant en een bijzonder mens. Samuel was een toeschouwer van het leven, om het woord ‘vreemdeling’ maar even te vermijden. We konden uren met elkaar praten en dat deden we ook, vaak op zijn kleine balkon en soms op een terrasje aan de Via della Madonna dei Monti.
Rome was ons thuis en we voelden ons verbonden met de stad en haar inwoners. Aanvankelijk leken Samuel en ik zeer verschillend, maar de overeenkomsten openbaarden zich pas later. We ontmoetten elkaar op een zeer warme zomerdag. Ik werkte destijds als gids en liet toeristen kennismaken met de stad waarvan ik zo hield. Samuel zat vlak bij het Colosseum en leek daar niets te doen. Het was iemand die nauwelijks opviel, maar ik herinner me nog goed hoe we met elkaar in gesprek raakten.
De zon stond hoog aan de hemel en de veeleisende groep toeristen ging op de foto met een zogenaamde gladiator. De groep bestond die dag veelal uit Engelsen en enkele Duitsers. Ik zat op een bankje, bekeek de vele mensen die het Colosseum binnendrongen en genoot van dit korte moment voor mezelf. Opeens stond hij naast me. Samuel. Een man van een jaar of vijftig, met een grote glimlach en een klein boekje in zijn hand. Ik keek op, lachte terug en zag hoe hij naast me kwam zitten.
‘Ik ben Samuel,’ zei hij direct. ‘En jij geeft rondleidingen?’
Ik knikte. ‘Ik zie mezelf meer als een entertainer. Ik vermaak toeristen, die alles wat ik weet over deze stad nog niet weten. Ik houd ze bezig en vertel ze niet de waarheid, alleen wat ze willen horen.’
Samuel lachte.
‘Ik ben Felicia,’ zei ik en stak mijn hand uit.
‘Felicia,’ herhaalde hij.
‘Wat doet u hier?’
Hij grinnikte. ‘Ik zit hier en kijk…’
‘Naar?’
‘Naar niets, naar alles. Ik kijk, observeer.’
‘Aha.’
‘Het leven is niets meer dan deze momenten, deze ogenschijnlijk zinloze flarden die je aan elkaar kunt verbinden en die je plots bij de dood brengen. Deze flarden vormen samen het leven…’
‘Dat klinkt nogal…’
‘Onbetekenend? Pessimistisch?’
‘Ja,’ gaf ik toe.
‘Ik vind van niet,’ reageerde hij eigenwijs. ‘De flarden lijken onbetekenend, maar zijn dat totaal niet. Misschien kun je het vergelijken met muzieknoten. Los van elkaar zijn het maar noten en die muzieknoten klinken niet per definitie mooi of lelijk. Pas wanneer je ze met elkaar weet te verbinden, pas dan betekenen ze iets. Dan ontstaat er plots iets groots. iets prachtigs.
‘Dat klinkt logisch.’
‘Er worden vele zaken overschat, in het leven, maar net zoveel zaken onderschat. Wij mensen zien een hoop over het hoofd,’ zei hij met een spijtige blik in zijn ogen.
Ik zag ‘mijn groep’ toeristen over het plein lopen en keek op mijn horloge. ‘Ik moet gaan…’
‘Dat begrijp ik.’ Hij knikte. ‘Misschien kunnen we nog eens met elkaar praten?
Ik keek hem weifelend aan, niet wetend wat te zeggen.
‘Jij weet wat het leven is, maar toch maak je er deel van uit op een manier die niet de jouwe is. Je ziet de noten vaak, maar hoort de muziek niet. Je ziet de details, maar kunt die nog niet altijd met elkaar verbinden. Ik kan je ermee helpen, als je wilt?’
Hij glimlachte weer en won mijn vertrouwen.
‘Dit is mijn adres,’ zei Samuel, terwijl hij in een slordig handschrift wat letters op een stuk papier plantte. ‘Mijn vrouw, Nathalie, zal ook aanwezig zijn.’
Ik haalde opgelucht adem en knikte.
‘Morgen, om een uur of twaalf?’
‘Dat is goed,’ zei ik.
Hij gaf me het stukje papier en schudde me de hand. ‘Tot morgen Felicia.’
‘Tot morgen.’