Hij streek neer op de oude, weinig comfortabele stoel, wiebelde heen en weer, en schoof een stukje naar voren. Zijn vingers dansten een centimeter of tien boven de toetsen, alsof zij de brug vormden waarover zijn nu nog vormloze creatie de werkelijkheid betreden zou. Zij was onderweg, stroomde door hem heen en bracht zijn hele lichaam in vervoering. Hij schudde wat spanning van zich af. Zijn hoofd deinde mee op een geluidloze melodie, een compositie die voor nu slechts in essentie bestond. Een belofte, klaar om tot leven te komen.
De fijne rimpeltjes, die de tijd als onuitwisbare herinneringen in zijn huid had gekerfd, bewogen moeiteloos mee. De afstand tussen zijn vingers en de toetsen werd kleiner, tot ze langzaam… in opperste concentratie… samensmolten. Hij sloot zijn ogen, terwijl hij de melodie onverstoord voortzette. De persoon die schuilging achter de bruine ogen, woeste grijze haardos en ietwat verwaarloosde outfit, leek te zijn verdwenen. Het omhulsel bleef achter, om tot leven te wekken wat eerder ‘een mogelijkheid’ was. Ogenschijnlijk bezeten, door iets wat met duivelse zaken niets van doen had. Het stroomde en stroomde. Grootse klanken, die lichaam en geest beroerden. Geen vertaling, geen belemmering. Schoonheid, in haar puurste vorm.
Langzaam kwamen zijn handen tot rust. De muziek vervloog, maar was tot vergaan niet langer in staat. Flarden van oneindigheid stortten als vallende sterren ter aarde. Hij ving ze op en gaf ze vorm. Leven! Een glimlach kroop over zijn gezicht en hij opende zijn ogen. Nog eenmaal raakten zijn vingers de toetsen. Finis, typte hij, waarna hij het papier voorzichtig uit de typemachine trok.