Het was een regenachtige morgen en Sam en Jessy besloten op de zolder in het huis van Sam op zoek te gaan naar een schat. Hendrik-Jan de Waard, opa van Sam, had namelijk altijd over een waardevolle schat gesproken. Sam vond dat wel spannend, en hij was vastbesloten de schat te vinden. Samen met zijn klasgenoot en beste vriendinnetje Jessy ging hij op onderzoek uit.
‘Ik vind zolders eng,’ fluisterde Jessy toen ze de krakende trap beklommen.
‘Doe niet zo gek, dit is ónze zolder. Er is echt niets eng aan.’
Jessy haalde haar schouders op. ‘Maar wat voor schat moet daar dan verborgen zijn?’
‘Geen idee,’ antwoordde Sam, ‘Mijn opa had het er altijd over. Hij woonde hier tot zijn dood.’
Sam opende de deur, die hen naar de stoffige, donkere zolderkamer leidde. Het rook er muf en Jessy begon verschrikkelijk te hoesten.
‘Vergeet niet waarom we hier zijn,’ zei Sam met een serieuze blik in zijn ogen.
‘De Waard en Westenbroek, detectives.’
Jessy grinnikte.
‘Mijn opa zat maanden op zee, toen hij nog jong was. Ik denk dat hij de schat daar gevonden heeft…’
Jessy zweeg en trok wat boeken van de grote boekenplank. Ze zaten onder het stof. Dikke boeken, die zij niet kende. In films had ze echter weleens gezien dat mensen geheime spullen in boeken verborgen. Meestal waren dat nepboeken, maar ze leken altijd heel echt. Sam begon aan de andere kant van de kamer.
‘We weten niet eens wat we zoeken,’ mompelde Jessy.
‘Waarschijnlijk een kistje. Iets met een slotje.’
‘Ja…’
Jessy zette de boeken terug en ontdekte in de hoek van de kamer een grote mand. De mand zag er oud en vies uit. Misschien had de opa van Sam hier wel zijn schat verborgen. Ze tilde het deksel eraf en ging op haar tenen staan. Dekens, oude dekens, en foto-albums.
‘Een kaart!’ riep ze uit.
Sam kwam snel kijken. Een schatkaart! Dit was een echte schatkaart!
‘Dit is de zolder,’ zei Sam, wijzend op de kaart.
‘Maar hier staat een kruisje…’
Sam liep wat rond en bleef vlakbij de deur staan, die plotseling open vloog. Jessy krijste van angst. Sam dook opzij en kwam hard op de grond terecht.
‘Wat was dat!’ riep Jessy.
Sam klom overeind.
‘Laten we die schat snel vinden,’ stelde Jessy voor. ‘Dan kunnen we hier weg.’
Sam keek nadenkend om zich heen en knikte toen.
‘Het schilderij! Misschien is het daarin verborgen.’
Samen tilden ze het grote doek van de muur en legden het voorzichtig op de vloer. Op het schilderij waren schepen zichtbaar, donkere wolken, en hoge golven.
‘Aan de achterkant zit niets,’ stelde Sam vast. ‘Misschien zit het onder de verf?’
In de bergkast vonden ze plamuurmessen. Die kwamen handig van pas!
‘Mogen we dit wel zomaar doen?’
‘Waarom niet? Niemand kijkt er nog naar!’
Behendig verwijderden ze de verf en langzaam maar zeker werd er een andere laag zichtbaar. Een laag verf die Sam deed opspringen. Met grote ogen keek hij naar het doek, en toen naar Jessy. En toen weer naar het doek.
‘D-d-d-at is mijn oma…’ stamelde hij.
‘Is dát de geheime schat?!’
‘Ja,’ antwoorde Sam.
Hij glimlachte. ‘Ik had het kunnen weten…’
‘Wat?’
‘Dit was zijn schat,’ fluisterde Sam. ‘Mijn oma.’
‘Romantisch!’ riep Jessy, waarop Sam een vies gezicht trok.