Zijn vingers bewogen over de toetsen, die leeg en levenloos aanvoelden. Normaliter spraken ze, leefden ze en gaven ze richting aan de ongecontroleerde uitbarstingen van inspiratie die hem zo dikwijls overvielen. Het bleef nu stil, hoewel om hem heen nog altijd geluiden klonken. Het volume nam toe en overweldigde hem, vulde zijn oren en ogen. Blind zat hij in de stoel die voorheen zijn thuis was. Verdwaald was hij. Verloren in de chaos, die men ‘het dagelijks leven’ noemde.
Hij had geen respect voor het dagelijks leven. Niet meer. Hij had geen liefde voor het gegooi met woorden, geen begrip voor het onnodige geschreeuw. Soms had hij de neiging te stoppen met schrijven, omdat het schrijven zorgde voor eenzelfde soort ervaring. Onrust. Herrie. Beter weten. Ongevraagd advies. Duwen, trekken, bewijzen, willen winnen. Hij was er klaar mee, zoals hij al vaak klaar was geweest met zaken die andere mensen heel normaal leken te vinden.
Kon het maar even stil zijn, zodat hij zichzelf weer zou horen. Verlangend naar de wijze stem van zijn innerlijk, had hij de neiging de wereld even de mond te snoeren. Zijn vingers gleden over de beschadigde toetsen. Steeds sneller en harder. Hij verwijderde de tekst, die levenloos en zinloos op hem overkwam. Hij had de wereld niets te vertellen. Nee. Er was niets dat hij nog wilde vertellen, realiseerde hij zich. Niet nu, niet op deze manier. Stilte, dat was alles waar hij op hopen kon. Alleen in stilte zou hij eventuele zinnigheden weer kunnen verstaan. En alleen dan had hij de wereld opnieuw iets te bieden.