Stil. Slapend. Slaapwandelend, lijkt het. Aarzelend zet ze een stap, en nog een stap. En nog een stap. Een blos op haar wangen, alsof ze al uren ingespannen bezig is. Waarmee? Ik volg haar, langs de rivier die moeiteloos door het landschap meandert. Het meisje blijft staan en staart lange tijd naar het water: alsof ze wil opgaan in de stroming, op weg naar een wereld waarin zij meer thuis zal zijn. Ik volg het pad, dat mij vlak bij het meisje brengt. Ze merkt mijn aanwezigheid direct op.
‘Hallo?’
Ik ga naast haar staan en glimlach. Lege ogen staren langs me heen.
‘Waarom kijk je naar de rivier?’ vraag ik.
Ze zwijgt.
‘Het is hier prachtig,’ fluister ik. ‘Kom je hier vaak?’
‘Nee.’
Ze haalt haar schouders op en ademt de frisse wind diep in. Onopvallend bestudeer ik de eigenaardige stof, die haar lichaam beschermt en bedekt. Felgekleurd en vol knoopjes en glinsteringen, alsof zij haar natuurlijke schoonheid ontoereikend acht.
‘Hoe heet je?’ vraag ik.
‘Aislin.’
‘Mijn naam is Finn.’
Ik steek mijn hand naar haar uit.
‘Een glinstering…’ fluistert ze.
‘Wat?’
‘Ik kijk naar de rivier en ik zie niet veel meer dan een glinstering. Spoedig zal ik niets meer zien, zeggen de dokters.’
‘Oh…’
Mijn hand trekt zich verlegen terug.
‘Ik weet hoe het eruitziet,’ gaat ze verder. ‘De rivier, het bos, het dorp, de wereld… Ik weet het, hoewel de herinnering zijn intensiteit verliest. Het lijkt wel een droom, die zich over enige tijd wellicht geheel zal terugtrekken uit mijn geest.’
Zwijgend sta ik naast het meisje.
‘Wellicht zal ik op een dag betwijfelen of ik die aardse schoonheid ooit werkelijk heb mogen aanschouwen. Het zal een vlaag van verbeelding lijken, een visioen. Vervlogen, verloren. Vergeten, zoals ook ik op een dag vergeten zal zijn.’
Ze glimlacht, maar ik weet niet waarom.
Koud. Een koude wind. Ik open mijn ogen en lig nog altijd op het veld. De zon verwarmt mijn gezicht. Ik sta op en wandel huiswaarts, langs de rivier die moeiteloos door het landschap kronkelt. In de verte zie ik een meisje, dat zich langs de oude eikenbomen naar een onbekende bestemming haast. Verrast versnel ik mijn pas.
‘Aislin?’ fluister ik ongelovig.
Ze kijkt me aan. Argwaan. Irritatie.
Ik schud mijn hoofd: ‘Sorry, ik dacht dat je iemand anders was.’
Ze haalt haar schouders op, mompelt nog iets, en loopt weg.
Geluid. Een hard geluid. Ik open mijn ogen en zet de wekker uit.