Gadegeslagen door de volle maan staarde hij de diepte in. Zelfs het geruststellende geluid van het zacht stromende water kon zijn vluchtende geest nu niet bedwingen. Zijn illusoire toevluchtsoord kleurde de beige werkelijkheid grauwgrijs. Met gesloten ogen luisterde hij naar het water, dat hem niets meer te zeggen had.
Een ijzige wind sloeg hem in het gezicht en dwong hem overeind. Hij slenterde langs de kade, door verlaten straten, voorbij vergeten mensen. In een schimmige steeg zat een meisje met grote bruine ogen en een wollen muts op haar hoofd. Heel even keek ze op: eerst vijandig, toen vooral geschrokken. Hij had geen glimlach om haar gerust te stellen… Ook haar glimlach leek op wereldreis te zijn. Of was onderweg gestorven.
Geruisloos ging hij op in de nacht, die hem zijn zicht en zogenaamde zekerheden ontnam. De nacht bracht niets dan duisternis. Een aangenaam stilleven.