Fiach woonde in een klein dorp aan zee, waar bijna niemand kwam. Hij was nog niet groot genoeg om het dorp te verlaten, maar toch vond hij het leven nu al een spannend avontuur. De grote mensen om hem heen begrepen daar maar weinig van. Het leven was een serieuze zaak, vonden zij. Fiach zag dat terug in hun ogen. Het waren stuk voor stuk sombere ogen. Of ‘zielige ogen’, zoals Fiach ze noemde.
Steeds opnieuw werd hij geconfronteerd met ogen die alle glans waren verloren en Fiach zag nog maar één oplossing. Hij zou zijn dorpje verlaten en niet stoppen tot hij ergens kwam waar geen zielige ogen waren. Daar zou hij blijven, want dat moest wel een fijn plekje zijn.
Het was vroeg in de ochtend toen hij zijn eerste stappen buiten de dorpsmuren zette. De zon kwam net op. Fiach vond het ontzettend spannend, maar met elke stap voelde hij zich groter en sterker worden. Nieuwsgierig ging hij op zoek, maar dat bleek helemaal niet zo eenvoudig! Na vele uren kwam hij een oude man tegen.
‘Meneer,’ begon Fiach. ‘Ik zoek mensen zonder zielige ogen. Kent u zulke mensen?’
De man wreef over zijn baard en schudde zijn hoofd.
‘Ze bestaan toch wel?’
‘Natuurlijk,’ antwoordde de man. ‘Maar waarom zoek je zo iemand?’
‘Omdat iedereen die ik ken sip kijkt, meneer. Dat maakt mij ook sip.’
De man knikte.
‘Ik heb een tekening gemaakt van de zielige ogen,’ zei Fiach.
Hij gaf zijn tekening aan de man.
‘Zo kan ik ze herkennen, ziet u?’
De oude man bestudeerde de tekening, waarna hij het stukje papier zonder blikken of blozen in zijn jaszak stak. Toen haalde hij een spiegeltje tevoorschijn. Hij knikte plechtig en hield het voor het gezicht van Fiach. Het bleef even stil.
‘O, nee,’ fluisterde Fiach ten slotte. ‘Zielige ogen…’
De oude man knikte en grabbelde opnieuw in zijn grote jaszakken.
‘Wat zeg je ervan? Zullen we eens wat vrolijke ogen tekenen?’
‘Ja,’ antwoordde Fiach. ‘Misschien werkt dat wel!’
Samen tekenden ze de meest vrolijke ogen die ze maar konden bedenken. Het werd een prachtige tekening en nog voordat ze klaar waren sprong Fiach op.
‘Kijk! Kijk!’
Hij hield het spiegeltje voor het gezicht van de oude man.
‘Ik heb ze al gevonden!’
De man grinnikte en wees toen naar Fiach.
‘Ik ook! Kijk zelf maar eens in het spiegeltje, jongen.’
Fiach grijnsde en deed van blijdschap een raar dansje. De oude man deed uitbundig mee. Niet veel later gingen ze ieder hun eigen weg, maar de vrolijke ogen hoefde Fiach niet langer te zoeken. Die had hij bij zich, waar hij ook ging.