Het haardvuur verwarmde zijn handen, hoewel die koud en levenloos over de toetsen vlogen. Geen uitgestippelde route, geen bestemming. Slechts een stemming, die tevergeefs naar woorden zocht. Zijn blik op oneindig, hoewel hij niet wist wat dat oneindige eigenlijk zijn kon.
Vergankelijkheid, dat was de kracht die zijn handen keer op keer in beweging bracht. Tijdelijkheid, want niets zou voor altijd voortleven. Zelfs het leven dat ooit door zijn handen stroomde, verdween als zonlicht bij het vallen van de avond. Rimpels tekenden een route in zijn kwetsbare huid, die de jeugdigheid al lange tijd achter zich had gelaten. Noodgedwongen.
Toch zou hij nooit willen terugkeren, want in dit breekbare moment vond hij sporen die door jeugdige ogen nimmer werden opgemerkt. Schoonheid op onverwachte plaatsen. Dankbaarheid, omdat elke dag een geschenk was. Zijn jammerende organen en weinig flexibele ledematen deden hem beseffen dat het einde nabij was. Niet vanwege zijn leeftijd. Het einde was altijd nabij, wist hij, hoewel velen dat liever ontkenden.
Zijn handen waren nog altijd in beweging, al mocht die beweging eigenlijk geen naam hebben. Ze bewogen voorwaarts, nog altijd. Geen snelheid, maar toch… Een ongemerkte glimlach. Voor heel even stond de tijd stil. Geen bestemming, slechts een stemming. Een gevoel, dat de jaren tijdloos aan elkaar reeg. Niet te laat, niet te vroeg. Op tijd. Eeuwigheid, voor even. Dat was genoeg.