De bus stopte in Odda. De lelijkste stad van Noorwegen, had ik weleens gelezen. Ik was het daarmee eens, want ik vond Odda een lelijke stad. Natuurlijk stonden ook hier de Noorse houten huisjes, maar Odda oogde armoediger. Niet schoon en ruimtelijk zoals andere delen van Noorwegen. Deze stad werd voornamelijk bewoond door arbeiders en rookpluimen uit fabrieken aan het water versierden de lucht. Ongelovig keek ik me heen. Dit was Noorwegen niet, paste niet in mijn plaatje van het land. Dit wilde ik het liefst achterlaten en vergeten.
Het centrum van Odda had de grootte van een centrum zoals wij dat kennen in Nederlandse stadjes. Winkelstraten met daarin zelfs enkele gezellige bakkerijtjes, waar je nog kon binnenvallen terwijl er een verse pot koffie werd gezet.
Ik nam een bus die volgens de chauffeur op de juiste plek zou stoppen. De kale man sprak gebrekkig Engels en ik vreesde het ergste, maar gelukkig had hij mijn wanhopige woorden opgevangen en onthouden. De bus kwam tot stilstand en door een microfoontje riep hij om dat dit de straat was waar ik zijn moest. Nerveus stapte ik uit, stak mijn hand nog even dankbaar op en liep toen een smal paadje in.
Mijn ogen zochten de huisnummers, die maar lastig te ontdekken waren. Ik haalde diep adem en liep op een klein rood huis af. Nummer 347. Holtekjær. Mijn hart klopte snel en onrustig. Ik kon niet meer terug, ik moest dit doen en vertrouwen op een goede afloop. Alleen als ik dit zou doen, kon ik verder.
Ik belde aan en hoorde in een nabijgelegen huisje een hond luidruchtig blaffen. Door het glas zag ik iemand naar de deur lopen. Als in slow motion keek ik toe hoe de deur open ging en ik oog in oog stond met de onbekende brievenschrijver.
“Sarah.”
“Dat ben ik, meneer Holtekjær .”
“Gewoon Mathias hoor,” zei hij en wuifde mijn woorden weg.
Hij ging me voor de kleine huiskamer in en gebaarde me te gaan zitten. Ongemakkelijk nam ik plaats op de grote leren bank en zette mijn tas neer.
“Wil je iets drinken Sarah?” vroeg hij glimlachend.
“Graag,” zei ik zacht. “Ik zou wel een kopje koffie lusten.”
Hij verliet de huiskamer en ik bleef alleen achter. Nieuwsgierig keek ik om me heen en bestudeerde de kamer. Er hingen vele foto’s. Ze waren oud en waarschijnlijk uit zijn jeugd. In de woonkamer lag hoge donkere vloerbedekking en er stonden grote witte kasten. Boven een van de witte kasten hing een groot schilderij. Het leek een afbeelding van een stad te zijn, misschien wel van Odda. Ik friemelde nerveus aan mijn trui. Mathias zag eruit als een leuke man. Hij moest een jaar of zestig zijn en droeg een klein brilletje op zijn neus. Zijn kleding was netjes en donker, en zijn korte grijze haar keurig gekamd. Mijn blik viel op een enorm aquarium met daarin felgekleurde visjes. Waarschijnlijk de vissen waarover Pete eerder sprak.
Mathias keerde terug, met twee koppen koffie in de hand. “Dus jij bent de dochter van Helga…”
Ik knikte. “Het spijt me dat ik u zo overviel. Sinds mijn moeder is overleden en ik uw brieven aantrof tussen haar spullen, heb ik zoveel vragen. Ik heb wat antwoorden nodig voor ik verder kan en ze heeft nooit iets over u gezegd…”
Mathias keek me bedenkelijk aan en knikte toen. “Ik begrijp heel goed dat je je dingen afvraagt meid. Ik vind het ook helemaal geen probleem je dat je contact met me hebt gezocht. Je hebt recht op antwoorden, maar ik weet niet of ik alle antwoorden voor je heb.”
Ik keek hem glimlachend aan en haalde mijn schouders op.
“Ik hoef niet alle antwoorden, maar ik zou zo graag begrijpen wat er aan de hand was. Wat mijn moeder hier deed en wat er tussen jullie was. De brieven gaven mij toch het gevoel dat er iets bijzonders was, tussen jullie bedoel ik.”
Er verscheen een spijtig glimlachje op Mathias gezicht. “Je moeder was een bijzondere vrouw. Ik ontmoette haar in Eidfjord. In het pension van die jongeman, Pete.”
Ik knikte begrijpend.
“We raakten aan de praat en het klikte zo goed. Het was alsof we elkaar al jaren kenden en dat heb ik nooit eerder met iemand gehad. Het was bijzonder voor mij, om zoiets te voelen. Ik ben vaak wat terughoudend, door meerdere negatieve en zeer pijnlijke ervaringen die ik op dat gebied heb gehad. Bij Helga kon ik mezelf zijn…”
Mijn maag rommelde nerveus en mijn hoofd deed pijn. Ik kon geen woorden vinden, geen reactie. Ik kon alleen maar knikken.
“Ik herinner me Helga als een levenslustige vrouw. Ze straalde en ze genoot. Toch had ze ook een andere kant. Die kant was wat donker. Ze kon ook heel stil zijn en in gedachten. Dan sprak ze niet en staarde ze voor zich uit. Als ik haar dan aankeek leek het of er niemand was, alsof haar ogen leeg waren.”
Verbaasd keek ik op.
“Soms was ze erg stil en teruggetrokken, althans zo herinner ik me haar. Alsof de wereld te veel voor haar was en ze zich afsloot.”
Ik veegde een traan van mijn wang en knikte. Dat gevoel herkende ik maar al te goed.
“Toch was ze in de periode dat ik haar meemaakte voornamelijk erg levenslustig. We brachten veel tijd met elkaar door, wandelden door de bossen. Ze vertelde me veel over haar leven en haar gezin.”
“Echt waar?” vroeg ik verrast en nam een slokje van mijn koffie.
“Natuurlijk. Ze hield ontzettend veel van jullie alle drie.”
Verward schudde ik mijn hoofd en zette mijn kopje neer op tafel. “Mathias, hadden mijn moeder en jij dan niets met elkaar?”
Hij glimlachte. “Jazeker wel. We hadden een bijzondere band met elkaar, voor zolang als het mocht duren. We waren misschien zelfs zielsverwanten, zoals men dat weleens noemt. Zoiets is heel speciaal en daar kun je alleen maar heel dankbaar voor zijn.”
Hij sloeg zijn handen in elkaar en keek me toen aan. “Maar als je je afvraagt of je moeder en ik met elkaar sliepen dan moet ik die vraag met ‘nee’ beantwoorden.”
“Niet?” vroeg ik verrast.
“Nee. We praatten vooral met elkaar en niet over de kleinste zaken. We spraken met elkaar over het leven en over de liefde. Over dingen waarvan we spijt hadden en over mooie herinneringen. We deelden dingen met elkaar die je normaal niet deelt met iemand die je net kent. Daarom was ik misschien wat kortaf toen je me belde. Helga heeft me nooit gezegd dat ze ziek was.”
Ik staarde voor me uit en toen ik opkeek zag ik tranen in de ogen van Mathias. Hij wreef ze snel weg en stak een sigaar op.
“Op die paar brieven na hebben we elkaar niet meer gesproken en het doet me best wat verdriet dat ze zoiets belangrijks voor me verborgen heeft gehouden. Na alles wat we met elkaar bespraken…”
Ik knikte en sloot mijn ogen. Een warme traan rolde over mijn wang.
“Ik heb sinds ik de brieven vond datzelfde gevoel gehad. Ik kon niet begrijpen dat ze me niets vertelde over u. Nu blijkt dat ze net zoiets belangrijks ook voor u verborgen heeft gehouden.”
Mathias knikte en liet een wolk rook uit zijn mond ontsnappen.
“Maar misschien wilde ze dat u haar zou zien zoals ze was, voordat ze ziek werd. Als u wist van haar ziekte dan was u wellicht anders met haar omgegaan, dan had u misschien medelijden met haar gehad. Ik denk niet dat ze dat wilde…”
Hij knikte en glimlachte toen. “Dat past wel bij de Helga die ik kende.”
“Dus jullie brachten een maand met elkaar door maar jullie hadden niets?” vroeg ik om mijn gedachten op een rijtje te zetten.
“We hadden wel degelijk iets, voelden een diepe liefde voor elkaar. Toch hebben we niet met elkaar geslapen. Misschien klinkt dat vreemd, aangezien die twee zaken vaak met elkaar in verband worden gebracht. Ach, we kenden elkaar pas zo kort en daarnaast moet ik eerlijk zeggen dat het ook vooral Helga was die dat niet liet gebeuren. Soms zaten we avonden op de veranda van het pension en hielden we elkaar alleen maar vast, pratend over van alles en nog wat. Het maakte niet uit, want het was voor mij genoeg.”
Met tranen in mijn ogen keek ik Mathias aan. Hij glimlachte weer. Zijn ogen straalden wanneer hij over mijn moeder sprak. Ik begreep niet waarom mijn moeder dit niet met mij wilde delen. Ik was haar oudste dochter en we spraken over zoveel dingen met elkaar, toch hield ze dit voor zichzelf.
“Ik moet gaan,” mompelde ik.
Mathias keek me verbaasd me aan en duwde het brilletje terug op zijn neus.
“Ik hoop dat je het begrijpt Sarah,” zei hij zacht. “Misschien kunnen we het er nog eens over hebben…”
Ik knikte en schudde hem de hand. “Misschien…” mompelde ik en liep langzaam naar de deur. “Misschien…”