Mijn wekker ging. PIEP! PIEP! PIEP!
Haastig sprong ik overeind. Ik zette de wekker uit en wreef in mijn ogen. Het was donker in mijn kamer, maar toch viel me iets vreemds op. In de hoek van mijn kamer bewoog iets. Toch? Ik knipperde met mijn ogen en keek nog eens. Ja, het was echt zo. Maar dit zul je bijna niet geloven… Dat deed ik ook niet, maar toch was het waar. Het ladekastje dat in een hoek van mijn kamer stond, begon te dansen. Ik kan je vertellen: dat is een vreemd gezicht.
Daar stapte hij rond, op zijn kleine ladekastpootjes (zoals ik ze altijd noem). Ik liet me weer achterover vallen en sloot mijn ogen. Ik droomde. Dat kon niet anders. Toen die gedachte door me heen ging, hoorde ik echter iets. Een geluid. Een hoog geluid… De spiegel, die nog altijd aan de muur hing, draaide rond. En rond en rond en rond en rond. En mijn bed! Mijn bed bewoog. Ik voelde het door de kamer lopen, terwijl ik nog steeds onder de dekens lag! Ik voelde me een beetje duizelig worden, maar schreeuwen deed ik niet. Ik kon mijn moeder wel roepen, maar wat als dit helemaal niet echt bleek te zijn? Was ik dan gek? Moest ik dan opgesloten worden? Ik sloot mijn ogen weer, terwijl de meest afschuwelijke scenario’s door mijn hoofd dansten. Tja, ze dansten, de gedachten, net als mijn ladekastje op zijn ladekastpootjes.
‘Dansen is zo fijn,
zo fijn, zo fijn, zo fijn.
Dansen is zo heerlijk,
fijn voor groot en klein.
Dans mee, dans mee, kom op nou.
Dans gezellig met ons mee.
En zing zo hard als je zingen kunt,
olé, olé, olé!’
Echt waar, dit hoorde ik opeens. Ik weet niet wie het zong of waar het vandaan kwam, maar dit hoorde ik. En in de duisternis van mijn gesloten ogen zag ik lichtgevende vogeltjes vliegen. Ze dansten al vliegend, of vlogen al dansend. Het was een feestelijk gezicht. En de meubels in mijn kamer kwamen tot leven, stuk voor stuk goedgemutst. En muzikaal.
‘Zing, zing, zing,
omdat je zingen kan.
Zing toch een prachtig lied.
Jij kunt dat ’t allerbest
en dat vergeet ik niet!
Zing, zing, zing,
zing omdat het kan.
Doe een dansje,
doe maar gek.
Zing jouw lied,
doe het elke dag,
op een fiets, een hei of een hek.
Zing waar jij zingen wilt,
zing samen of alleen.
Vrolijk zijn we allemaal
en verdrietig is er geen.
Laalaaaalaaaalaaaa…’
Aarzelend sloop ik door mijn kamer, op zoek naar de oorsprong van dit zonnige lied. Ik vond niets, maar dansen moest ik. Ik heb geen idee waarom. mijn benen bewogen vreemd genoeg vanzelf, alsof ze simpelweg niet stil konden blijven staan. Raar hè? Ik danste dus maar, ook al ben ik daar niet zo goed in. Ik danste vooruit, achteruit en opzij. En weet je wat? Het was leuk. Echt heel leuk!
Ik voelde me steeds vrolijker en vrolijker worden en ik danste zonder nadenken. Misschien zag het er niet leuk uit, iets waar ik me normaal weleens zorgen om maak, maar nu niet. En belangrijker nog: het voelde leuk! Een ander liedje kwam dan ook al spoedig in me op. ‘Ik ben vandaag zo vrolijk, zo vrolijk, zo vrolijk,’ zong ik zo hard ik kon. En ik danste mijn dans, toen een hard geluid plots mijn aandacht trok.
PIEP! PIEP! PIEP! PIEP! PIEP!
De wekker.