We zaten om het kampvuur heen. Oma zat naast mij. Met een geheimzinnige blik in haar ogen keek ze de kring rond.
‘Het is alweer vele jaren geleden en niemand, nie-mand, kent dit verhaal…’
Met grote ogen keken we haar aan.
‘Het was een zomerse dag. Samen met mijn vriendin Fiep slenterde ik door het grote bos. We kwamen daar vaak, al mochten onze ouders daarvan niets weten. Zij vonden het namelijk véél te gevaarlijk. We vermaakten ons echter prima, speelden er spelletjes en genoten van de vogels en de prachtige oude eikenbomen. Op die dag gebeurde er alleen iets dat ik nooit had kunnen bedenken. Ik vond een geheime plek…’
‘Echt?’
Oma keek me aan. Gekwetst bijna.
‘Natuurlijk echt. Dit zou ik nooit verzinnen, kind…’
Bijna fluisterend sprak ze verder.
‘We speelden verstoppertje, Fiep en ik. Zij telde tot tien en ik maakte me uit de voeten. Het begon schemerig te worden, maar we hadden veel plezier en vergaten de tijd. Ik zocht snel naar een plek waar ik me kon verstoppen. Die plek vond ik, geheel onverwacht. Voordat ik het werkelijk begrijpen kon viel ik namelijk. Hard. Op de grond. Dóór de grond, eigenlijk. Angstig slaakte ik een kreet, toen ik pardoes op mijn billen viel. Hard, op de grond onder de grond. Een diepe kuil…’
‘Oh!’
‘Ik riep Fiep, maar er kwam geen reactie. Terwijl het langzaam maar zeker donkerder werd zocht ik naar een uitweg. Plots sprong er een lichtje aan. Beduusd staarde ik de verte in. Een tunnel! De kuil was een tunnel! Lampjes gaven haarfijn aan waar ik naartoe moest. Het was bovendien de enige optie, want er was geen trapje of iets waardoor ik uit de diepe kuil klimmen kon.’
Oma schudde haar hoofd. De vele rimpeltjes in haar gezicht leken te dansen.
‘Voetje voor voetje schuifelde ik de tunnel in. Ik was ontzettend bang, maar tegelijkertijd gefascineerd. Waar zou de tunnel me naartoe brengen? Wie had de tunnel gegraven? Na enige tijd begon ik te wennen aan de ondergrondse wandelgang. Ik liep steeds sneller en sneller, totdat een deur mijn aandacht trok. Wat ik achter die deur vond heb ik nooit iemand verteld…’
Ze sloot haar ogen even en keek toen op.
‘Het was een kamer. Een geheime kamer, die prachtig versierd was. Geen goud of kostbaarheden zoals je die in de prachtige piramiden zou verwachten. Deze versieringen waren van een veel eenvoudiger aard, maar desondanks adembenemend. In mijn ogen althans. Tekeningen in muren van klei, boodschappen van oeroude mensen misschien. Gefascineerd liet ik mij op de grond zakken. Fiep was ik compleet vergeten.’
Ze glimlachte.
‘Ik keerde nog vaak terug naar de geheime kamer, totdat ik er op een dag arriveerde. Ik rende door de tunnel, maar kon de deur niet langer vinden. Nergens! De deur was verdwenen. Of de geheime kamer er nog was, weet ik niet. Misschien is de kamer er nog steeds. Eén ding weet ik zeker: in heb het me niet ingebeeld. Er was een geheime kamer, die ik kennelijk mocht ontdekken. Er was een geheime kamer, die op even magische wijze verdween als hij in mijn leven kwam. Maar ik zal het nooit vergeten. Zo zie je maar, bijzonderheden kunnen heel plotseling in je leven opduiken. Meestal op plaatsen waar je het het minst zou verwachten…’