Herinneringen pronkten achter ramen, alsof de tijd hun sporen niet zou uitwissen. Verwonderd keek hij naar binnen, door het glas dat de wereld op subtiele wijze buitensloot. Ingelijste gezichten lachten hem vanaf wanden en kasten toe. Ze leken van vergankelijkheid niets te weten, net als de mensen die beschermd door dikke muren en ramen hun leven leefden. Mensen zoals hij. Gezichten die op een dag niets dan een herinnering zouden zijn. Op de deuren die hij passeerde, waren bordjes bevestigd; afgebakende grenzen om de tijdelijkheid te verbloemen. Dit is míjn huis, las hij tussen de regels door. Dit is mijn bezit. Dit ben ik, dit zijn wij.Levensecht en ‘here to stay’.
Een veelbetekenende glimlach danste over zijn gezicht. Door zijn hoofd galmde het werk dat hem keer op keer in vervoering bracht. De lome, melancholische beginklanken drongen zich aan hem op en echoden in zijn binnenste. Opnieuw en opnieuw, en opnieuw. Breekbaarheid. Verwondering. Droefenis. Het vulde zijn lichaam en geest, zoals het dat ook deed wanneer hij deze schijnvertoning in zich opnam. De manieren waarop de realiteit werd ontkend, waren zo geaccepteerd, zo secuur opgebouwd… Het was bijna alsof vergankelijkheid de illusie was. Alsof het aanwezig was, maar niet in staat tot schaden en uitwissen. Slechts een huiveringwekkend visioen.